Skip to main content

Tussen deze wereld en de andere wereld ligt een heg. Dit is geen gewone heg, dit is de heg van de betoverde meidoornstruik. Deze heg is stekelig, met gemene doorntjes, zij heeft kleine blaadjes met vijf lobben. In de lente bloeit zij met een weelderige, witte bloesem en in het najaar krijgt zij felrode besjes. De struik zit zo in elkaar geklit dat geen mens of dier er zonder kleerscheuren doorheen kan. Een ideale versperring dus en daar werd hij dan ook voor gebruikt. Als omheining, als omwalling om het vee binnen te houden en de wolven en ander gespuis buiten. Of anders om het ingezaaide, omgeploegde land te beschermen tegen wildvraat. In de tijd dat er nog geen prikkeldraad was, was dit de ideale omheining van je land.

Aan de ene kant van de meidoornheg lag de veilige wereld van je vee, land, huis en gezin. Aan de andere kant lag het onbekende. Aan die kant was de wereld niet keurig ingekaderd en gecultiveerd, daar heerste de wilde natuur, de oerchaos en het gevaar. Zeker als het donker was dan waagde je je niet ver buiten de paden. Zo is de meidoornstruik een scheiding tussen de orde en de chaos, tussen cultuur en natuur.

Omdat de wilde dieren niet van de doornige struik vraten, konden andere bomen – tussen de struiken in – beschermd opgroeien en tot eerbiedige hoogte en ouderdom reiken. Deze bosjes met grote bomen omringd door doornstruiken van mei- en sleedoorn werden door de mensen als heilige bosjes ervaren. Druïden en andere heidense priesters gebruikten deze plekken voor hun erediensten en inwijdingsceremonieën. (1)

Zo was er dus een categorie mensen die zich toch voorbij de meidoornheg begaven. Dit waren de heksen en tovenaars. Doordat zij zich voorbij de onbekende gebieden, op de gewijde plaatsen waagden wisten zij antwoord te geven op de problemen en calamiteiten die een dorpsgemeenschap of een huisgezin kon treffen. Door zich in de wildernis te begeven en er heelhuids weer uit te komen, leerden ze om het juiste middel te vinden om iemand te genezen. Ze leerden de mensen te begeleiden van de ene naar de andere levensfase (geboorte, huwelijk en dood). Ze wisten ook verloren of gestolen goederen terug te vinden, verborgen schatten en misdadigers aan te wijzen, demonen en zwarte tovenarij te ontdekken en nog veel meer dingen. Soms waren ze in de gemeenschap, maar ook vaak waren ze buiten in het woud en dwalend in de woeste gebieden. Ze stonden met een been in de mensenwereld en met het andere been in de wereld van de woeste natuur.

De meidoorn en de heks

Oude namen voor heks of tovenaar geven de diepe (etymologische) verwantschap aan tussen heks en de meidoornstruik. Haar naam was in het Middelnederlands ‘haeghtesse’ of ‘haghetisse’ en in het Oudhoogduits ‘hagazussa’. Dit betekent heggenrijdster! Dit betrof de heg van meidoorn. Nog later werd deze naam verbasterd en ingekort tot ‘hag’ oftewel heks. (2) 

Wordt hier nu mee bedoeld dat de heksen in de heg, door de heg of met de heg rijden? Is de heg een poort naar de andere wereld, is ze een vervoermiddel naar die wereld of verkennen de heksen de wereld van de heg zelf? Als de heks schrijlings op de heg zit kan je dat zien als symbolisch voor haar functie, waarbij ze met het ene been in de mensenwereld verblijft en met het andere been in de wereld van magie, natuur en het onbekende. Toch zal ze geregeld over de heg moeten om in de andere wereld te geraken.

In het volksgeloof zou de heks onder de meidoorn wonen of zich in de meidoorn kunnen veranderen, zij werd ook wel de heggemoeder genoemd. Hier gaat zij sterk lijken op de elf. Ook van het Ierse elfenvolk wordt gezegd dat zij in bepaalde – bij het volk als te mijden bekend staande – meidoornstruiken woont. Dit is dan een ‘fairy thorn’. Wie deze struik omhakt of er een tak van snijdt, kan rekenen op ongeluk. Het huis dat op deze elfenplek wordt gebouwd blijft niet staan of wordt voortdurend door vreemde ongelukken geplaagd. (3) Degene die de struik wil schaden krijgt last van het elvenschot. Elfen schieten met hun pijl en boog de doorntjes van de meidoornstruik op de dader af. Als ze hem dan raken in de onderrug dan krijgt hij jicht of het spit!

Heksen worden van dezelfde misdaad beticht. Dan heet het in het Duits ‘hexenschüss’ oftewel heksenschot. Hier zijn het de heksen die vanuit hun heilige meidoornstruik de onverlaat een scherpe steek in de onderrug bezorgt. (4) Je kan dit volksgeloof zien als een teken van het grote taboe dat heerst op het respectloze benaderen of zelfs vernielen van een heilige plek gewijd aan de godin. Vaak waren dergelijke plekken allang niet meer in gebruik voor heidense ceremonieën, maar toch bleef bij het volk – via hun elfen- en heksensagen – een vage herinnering over van de eens heilige plek.

De meidoorn is de struik van deze witte godin. Bij de Romeinen heette zij Cardea. Zij was ook de godin van de scharnieren, oftewel de scharnierpunten van het jaar. Zij was de vrouw van Janus, de god die de deur vertegenwoordigt tussen het oude en het nieuwe jaar. Bij de Kelten heette de witte godin Olwen of Gwenhwyfar (Guinnevere), de witte juffer.

Meidoorn en de tovenaar

Ook tovenaars komen te pas en te onpas van achter een meidoornheg of struik tevoorschijn. Merlijn wordt aan het einde van z´n leven nog verliefd op de schone vrouwe van het meer Nimue. Zij leert vele toverkunsten van hem in ruil voor een beetje liefde. Als ze genoeg van hem heeft weet ze listig en met de kunst van de verleiding hem zijn grootste geheim te ontfutselen. Zij weet dan hoe zijn macht is te breken, hoe hij

Edward Burne Jones – The beguiling of Merlin 1874

gevangen kan worden gezet in een web van betovering. In het woud van Brocéliande betovert zij hem en brengt hem in een diepe slaap onder een betoverde meidoornstruik. (5) Zijn geest dwaalde eeuwig tussen de vele takjes van de struik. In andere verhalen wordt hij door de vrouwe van het meer juist opgesloten onder een grote steen in een grafkelder. Een muur van lucht verspert Merlijn de weg naar de uitgang. Beide keren ligt Merlijn in een diepe slaap en zal terugkeren – net als Arthur – als de mensen hem het meest nodig hebben .

De tovenaar Malegijs uit de ridderverhalen rondom koning Karel de Grote gebruikt de ‘hagedochte’, oftewel de grot verborgen achter een meidoornstruik als uitvalsbasis om van daaruit te voorschijn te komen op de juiste tijd en plaats om de held te helpen. Hij komt te voorschijn als Reinout, de grote held der ‘Vier Heemskinderen’, in grote nood verkeert zonder zijn paard en zonder zijn broers. Hij verschuilt zichzelf er – samen met Reinout –  opnieuw in om zijn broers te bevrijden. Ook Morgaine de tovenares woont in bepaalde versies in zo’n grot. Zij wordt dan de ‘jonkvrouwe van de hagedochte’ genoemd. (6)

Mariken ontmoet Moenen. Houtsnede 1515

Er zijn nog meer toverachtige wezens die zich verschuilen achter hagen en ‘hagedochten’: In het mirakelspel ‘Mariken van Nieumeghen’ komt Moenen, de duivel, tevoorschijn van achter ‘die haghe’ oftewel een haag van meidoorn om Mariken te verleiden als zij verkeert in de grootste wanhoop. Hij belooft haar dat ze de zeven vrije kunsten van hem zal leren en met name de necromantie oftewel de zwarte kunst. Faust begroef zijn toverboek ‘höllenzwang’ op de plek waar hij waarschijnlijk zijn toverkracht ook vandaan had: onder de meidoornstruik. (7)

In al deze voorbeelden vormt de haag een poort èn een barrière tussen twee werelden. Voor mij is de grootste barrière de wereld der gedachten. Door je met je gedachten te vereenzelvigen word je erdoor gevangen. Dit overkomt Merlijn als hij betoverd wordt door de uiterlijke schoonheid van Nimue. Elke stekel van de meidoorn is een gedachte die je vasthoud in deze materiële wereld. Zij geeft je de innerlijke pijn van afstand omdat je je werkelijke emoties niet onder ogen durft te zien. Dit bezorgt je het elfenschot, je levensstroom wordt bij de onderrug afgetapt en uiteindelijk zal dit je verlammen.

Toch is de heg van meidoorn ook een poort. Wie de toverwoorden kent die naar binnen toe wijzen, kan voorbij zijn normale gedachten komen en de stekels ontwijken. Slechts tovenaars en heksen zijn hierin capabel genoeg en zelfs voor hen is dit werk gevaarlijk.

In de Keltische bomenkalender is de zesde maanmaand – die duurt van 13 mei tot en met 9 juni – gewijd aan de meidoornstruik. Dit is de maand waarin de meidoorn bloeit, geurt en op zijn mooist is. De maand mei is vernoemd naar de schone, doch kuise Grieks-Romeinse godin Maia, de moeder van Hermes. Mei is het toppunt van de lente, alom geprezen en bejubeld als de schoonste maand!

De meikoningin

Een aantal van de schoonste vrouwen uit de sprookjes en mythen worden geassocieerd met de meidoornstruik. Aan de ene kant symboliseert zij de godin als ze het meest vruchtbaar, dus ook het meest aantrekkelijk is, aan de andere kant betekent dit ook dat zij het moeilijkst te winnen is. De held moet vele beproevingen doorstaan om haar te bevrijden en haar te trouwen.
Een belangrijk voorbeeld hiervan is Lancelot. Hij moet Guinnevere redden van haar ontvoering door Meliagaunt toen zij bezig was bloeiende meitakken te plukken voor het meifeest (‘she went out a maying’ zegt de Morte d’Arthur). Hij moet zich o.a. vernederen door mee te rijden op een boerenkar en hij moet zich tot bloedens toe verwonden door een zwaardbrug over te steken.

In de Mabinogion moet de held Culhwch negenendertig opdrachten volbrengen voor hij Olwen – ‘zij van het witte klaverspoor’- dochter van de koning der reuzen Ysbaddaden Penkawr (deze naam betekent meidoorn) mag huwen. De reus Meidoorn heeft zulke zware oogleden dat zijn dienaren die met gevorkte stokken op moeten tillen zodat hij zijn gasten kan zien. Als Culhwch toch de opdrachten weet uit te voeren betekent dit de dood van de reus. Hij wordt onschadelijk gemaakt door hem te scheren, oftewel door hem van zijn doornen te ontdoen. (8) In de sprookjes zien we deze onbereikbare vrouw achter een doornstruik terug bij Doornroosje. Hier kan het echter ook om een sleedoorn of een rozenstruik gaan.

Het is opmerkelijk dat de maand mei en haar godin Maia een grote naamsgelijkenis hebben met de Indiase godin Maya. Zij is de godin van de magie, de moeder van de Boeddha en schepster van de wereld van de zintuigen. Daarmee is ‘maya’ ook  een term voor schone schijn, net zoals Morgaine in het westen de godin is van het ‘fata morgana’, de wereld van de illusie. De materie is haar meest verleidelijke vorm. (9) De held moet een dergelijke verleidelijke vrouw echter niet om haar schoonheid trouwen, maar om wie ze werkelijk, ten diepste is.

Dat de ideale bruid – de bruid die de verloren eenheid van man en vrouw terug kan brengen – moeilijk te winnen is en dat je daar door beproeving en inwijding waardig voor gemaakt moet worden, zien we ook terug in enkele meifeestgebruiken. De meipaal wordt bekroond met een tak van de bloeiende meidoorn. De jonge mannen van de gemeenschap proberen in de paal te klimmen om deze te bemachtigen (vaak is de paal ingesmeerd met zeep). Degene die dit lukt wordt de meikoning en trouwt symbolisch met de meikoningin. De jonge mannen gaan in de meinacht het dorp uit en het bos in op zoek naar bloeiende meitakken en brengen deze naar het venster van hun geliefde in het dorp. Beide keren moeten de jongens een beproeving doorstaan om hun geliefde waard te zijn. Met het halen van deze schat – de bloeiende tak uit de andere wereld – kunnen ze hun geliefde als het ware wakker kussen uit de sluimer van hun betovering. Ook de meisjes ondergaan de bekoring van de meidoornstruik want:

‘The fair maid, who on the first of May,
Goes to the fields at the break of day,
And bathes in the dew from the hawthorn tree,
Will ever strong and handsome be.’
(10)

In de Engelse folklore is er dus een gewoonte om met de Beltane schoonheid te verwerven door middel van het heilzame dauw van de meidoorn. 

Tijdens de heidense Beltane zullen de meikoning en de meikoningin het ritueel van het heilig huwelijk uitgevoerd hebben. Zij vrijen niet met elkaar als zomaar een jonge man en een jonge vrouw, maar als de god en de godin. 

De meidoorn was tot slot ook gewijd aan Hymen, de Griekse god van het huwelijk. Wie voorbij de meidoorn gaat komt ook langs Hymen. Hij was de bewaker van het heiligdom van Aphrodite. Hymen is tevens de benaming van het maagdenvlies. Hij bewaakt en beschermt zo de schoot van de maagdelijke vrouw. (11) Haar sluier mag slechts gescheurd worden in een heilig huwelijk door de ware bruidegom of prins. Zo vormt de meidoorn op vele manieren de poort èn de versperring naar de andere wereld.

Abe van der Veen

Noten
1 Hageneder, F. – De helende kracht van bomen 70
Lankester, K. – De Keltische maankalender in het zonnejaar 145
2 Lankester 107
3 Mac Manus, D. – Elfen in Ierland 63-77
4 Lankester 107
5 Blok, W. ed. – Lantsloot vander Hagedochte vs. 126-139
Sutcliff, R. – The sword and the circle 96
6 Blok, W. vs. 180
7 Blöte-Obbes – Boom en struik in bos en veld 167
8 Graves, R. – The white goddess 175
9 Walker, B. – The encyclopedia of myths and secrets 626
10 Lankester 108
11 Lankester 107

Leave a Reply