Skip to main content

Volgens de Egyptische scheppingsmythe van On werd de wereld op de volgende wijze gecreëerd:

De Ben-ben steen van Heliopolis

In het begin was er niets. Slechts de eindeloze waterige afgrond en duisternis genaamd Nu(n). Dan schept de god Atum zichzelf en komt tevoorschijn uit deze afgrond. Hij is de totaliteit, de grote hij-zij. Hij zit op de heuvel Benben (waar later de tempel van Heliopolis zal staan) die uit de wateren oprees. Als enige wezen in de wereld voelde Atum zich eenzaam. Hij verveelde zich en masturbeerde met zijn hand. Hij ejaculeerde en vervolgens slikte hij zijn zaad in en proestte het weer uit (hatsjoe!) en creëerde zo Shu (de god van de droge lucht). Daarna creëerde hij Tefnut (de godin van het vocht) door te spugen (‘tuffen’) of over te geven. Het kan ook zijn dat hij ze creëerde uit zijn zaad. In de piramideteksten wordt het als volgt omschreven:
‘Ik verenigde me met mijn hand, ik omhelsde mijn schaduw liefdevol; ik goot het zaad in mijn eigen mond en spuugde het daarna uit in de vorm van de goden Shu en Tefnut’.
In andere versies creëert Atum de wereld door te copuleren met zijn schaduw. Deze schaduw of hand is de Godin Iuusaset. Dit betekent ‘de grote die tevoorschijn komt’.

De luchtgod Shu en de godin van het vocht Tefnut gingen op ontdekkingstocht uit en verdwenen in het duistere niets van Nun. Toen ze lang wegbleven zond Atum zijn ‘oog’ uit om hen te vinden. Toen hij ze vond huilde hij tranen van geluk. Uit deze tranen ontstonden de mensen. Atum plaatste het oog terug in zijn voorhoofd en dat werd de Ureaus-slang. Deze wordt door de farao’s als diadeem gedragen.

Hemel en aarde ontstaan

Uit de liefde tussen broer en zus Shu en Tefnut ontstaan Geb (aarde) en Nut (hemel). Geb en Nut zaten aan elkaar vast in een continue omhelzing. Deze lawaaiige en voortdurende  copulatie van broer en zus maakte Atum zo geïrriteerd (jaloers) dat hij ze door Shu de – luchtgod – van elkaar deed scheiden. Een andere reden kan zijn dat Nut en Geb almaar ruzieden omdat Nut al de kinderen die zij baarde (de sterren) elke keer weer opslokte. Shu kwam letterlijk tussenbeide. Shu scheurde Nut los van Geb en draagt haar sindsdien op zijn armen staande op Geb. Zo is onze wereld van lucht en licht ontstaan. Hierin kan ook de volgende generatie goden en mensen geboren worden.

Nut is de nachthemel – met de sterren op haar lichaam – die de hemellichamen baart. Zij staat in een boog over de aarde heen gebogen en grijpt met haar tenen en vingers de randen. Alleen zo kan zij haar geliefde nog voelen. Nog steeds verlangt Geb naar Nut en probeert haar schoot met zijn erecte fallus te bereiken. Shu voorkomt dit door haar te blijven dragen.

In deze wereld is de zon een drievoudige God: Hij is Khepera (kever) in de ochtend, Re in de middag en Atoem tijdens de schemering. De zon wordt als een enorme mestbal voortgerold door een mestkever c.q. scarabee. Zo komt hij op, geboren uit de dijen van Nut. Dit is Khepera. Als Re heerst hij als oppergod en is hij de zon op zijn hoogtepunt. Als Atoem is hij de ondergaande zon, oud en versleten. Hij kwijlt en het slijm valt op de aarde. Dan wordt hij weer verzwolgen door Nut, om de dag daarna weer uit haar geboren te worden.

Thoth helpt bij de geboorte van vijf nieuwe goden

Thoth voorspelde dat ooit één van de kinderen van Geb en Nut de zonnegod Atoem-Re van de goddelijke troon zou stoten en oppergod in zijn plaats zou worden. Daarom veroordeelde Atoem-Re Nut ertoe om haar kinderen in zich te houden. Zij mocht op geen dag van het jaar haar kinderen baren. Thoth hoorde hiervan en kreeg medelijden. Door schaak te spelen met de maangod Khons kon hij 1/72e deel van het licht van de maan winnen. Door deze verloren schaakpartij van de maangod zijn de maanfasen van volle naar donkere maan ontstaan. Met het maanlicht maakte Thoth vijf extra dagen en vanaf die tijd telt een jaar 365 dagen. In de dagen tussen het oude en het nieuwe jaar werden achtereenvolgens de goden Osiris, Horus de oudere en Seth en de godinnen Isis en Nephtys geboren. Zo ontstond de Enneade, het negental goden dat van Atoem-Re de oppergod afstamde.

Voor zover de – zeker 5000 jaar oude – Egyptische scheppingsmythe. Een bizar en ook voor ons doen best wel plastisch verhaal. Juist door die vreemdheid intrigeerde het mij en ben ik op zoek gegaan naar de esoterische betekenis van dit verhaal. Dit bracht mij tot de verbazingwekkende ontdekking dat basiswoorden die als vanzelfsprekend ons wereldbeeld bepalen als nu, natuur, niks en maat al gebruikt werden door de oude Egyptenaren. Door deze woorden terug te zien in hun oude context krijgen ze een verdieping in hun betekenis.

Neter = Natuur

Wat was er voordat de kosmos – onze bekende wereld – bestond? Waren het de goden die de wereld creëerden? Maar wat was er dan voordat de goden er waren? De Egyptenaren benoemden datgene wat er was voor tijd en ruimte met het concept Neter. Dit wordt vaak vertaald met Goden, maar staat voor iets wat er al was voordat de eerste goden er waren. Het is te zien als de cyclisch creërende kracht, die leven geeft en neemt. Het Egyptische woord Neter is de oorsprong van ons woord natuur via het Latijnse Natura. Neter als kracht van wording geeft elk ding zijn natuur of zijn aard.

Nun = Nu

Deze Neter is dezelfde als Nu(n); het Egyptische begrip voor de primaire chaos, de oer-oceaan of de waterige afgrond waaruit alles is ontstaan. Het eeuwige Nu was er al vòòr het ontstaan van de materiële wereld. Deze associatie van natuur met nu (Neter en Nun) verklaart waarom er een vijandschap ontstond tussen mens en natuur.  De natuur werd geassocieerd met de krachten van wanorde. De chaotische krachten van de natuur moesten beheersbaar gemaakt worden. Het temmen van de chaos had echter een prijs; de ervaring van de mens werd erdoor gefilterd. We stapten uit de directe ervaring en ervoeren daardoor minder. Dit kon alleen door uit de ongedeelde eenheid van moeder natuur, uit haar paradijs te stappen. Op deze wijze zijn wij ook uit het eeuwige Nu gestapt, met ons hoofd in de toekomst of in het verleden. De etymologie van het woord nu voor dit moment, het heden stamt al uit de vroegste tijden. Ook in het Oudgrieks en Sanskriet is ‘nu’ al een woord voor het heden. (of het ook een Oudegyptisch woord is kan ik niet vinden, maar is hierdoor wel aannemelijk geworden)

Nuter = de voedster

Nu(n) werd ook wel Nuter genoemd en heeft zo verwantschap met de ‘nurturer’, de voedster. Want alleen in het nu kan moeder natuur haar kinderen voeden. Energie stroomt alleen in het nu. Wie met zijn aandacht in het verleden of de toekomst zit verliest zijn energie. Nu is nooit verdwenen, nog steeds worden wij omringd door deze oerwateren. De Grieken noemden dit de wereldrivier Oceanos die via Tethys nog steeds onze bronnen vult met zoet water. Dit betekent dat de angstaanjagende krachten van chaos tegelijk ook de weldadige krachten van overvloed zijn! (1)

Nut = moeder nacht en niks

Van de onpersoonlijke kracht Nu kwam de godin Nut. Toen de eenheid tot een veelheid werd, veranderde daarmee ook het perspectief op Nu. Nut is de hemelkoepel, in het bijzonder de hemel bij nacht. De godin hing naakt over de aarde heen en haar lichaam was bespikkeld met sterren. Als naakte sterrenhemel was zij ‘skyclad’ (gekleed met de hemel)! (2) Het woord Nut als de nachthemel is terug te vinden in het Franse Nuit en het Noorse Nott. De Griekse benaming voor de nacht was Nyx (Latijn Nox). Zij werd geboren uit Chaos. Volgens een Orphische mythe legde de zwartgevleugelde nacht een ei in de diepste duisternis (Erebos) waaruit de wereld ontstond. Als personificatie van duisternis en nacht gaf zij aanleiding tot het woord niks en niet(s). In het begin was er dus leegte, nietsheid. Toch is dit geen leegte in de zin van de huidige wiskundige nul, maar een leegte als ongevormde potentialiteit. De Germanen noemden deze Ginungagap en de Grieken Chaos. Beiden betekenen de gapende leegte of afgrond en beiden zijn het oerbegin voor er iets anders was. Maar in het Germaanse ‘ginning’ zit ook nog de betekenis ‘met magie gevuld’.

Geb = vader aarde

Haar man is Geb de aardegod. Geb is waarschijnlijk etymologisch verwant aan Ge of Gaia de aardegodin van de Grieken. Het is zeer bijzonder dat de Egyptenaren hun aarde als mannelijk en hun hemel als vrouwelijk dachten. In de hun omringende culturen was dit andersom. Zij waren innig met elkaar verbonden, waarbij Geb – zoals het de aarde betaamt – onder lag. Echter hemel en aarde werden door de luchtgod Shu van elkaar gescheiden. Ook bij de Sumeriërs worden hemel en aarde; An en Ki van elkaar gescheiden door de luchtgod Enlil en bij de Grieken gaat het om hemelvader Ouranos en aardemoeder Gaia die door Kronos van elkaar werden gescheiden. Elke keer is er het element lucht nodig om de geboorte van nieuwe goden en de schepping van nieuwe wezens mogelijk te maken. Pas in deze middenwereld is het mogelijk dat de mensheid wordt geschapen. Het dagbewustzijn van de mens is afhankelijk van zijn gedachten en lucht is het element dat staat voor de gedachten. Door middel van gedachten ontstaat afstand tussen de mannelijke, pure daadkracht en het vrouwelijke, pure gevoel. In deze wereld die wij met behulp van onze gedachten kunnen ordenen leven wij. Dit is de creatie van de demiurg Atoem. Door te masturberen projecteerde hij een schijnwereld buiten zichzelf. De in zichzelf volledige Atoem; de grote hij-zij, proest en spuugt en deelt zichzelf zo op in een mannelijk en een vrouwelijk deel. De luchtgod Shoe ontstaat en daarmee de gedachtenwereld die zich voordoet als de werkelijke wereld, maar slechts het medium is waarmee de wereld zich van zichzelf bewust kan worden en zo minnaar van zichzelf kan worden. Dit is echter een onvolledige wereld. Wij voelen dat onze wereld niet heel is. Om die volledige wereld te bereiken is verbinding en eenwording nodig.
Op oude schilderingen is te zien hoe Geb probeert via zijn erecte fallus zijn geliefde (en haar vulva) te bereiken. Zijn fallus is te zien als de wereldas of paal die hemel en aarde verbindt. Hij wil zo die oorspronkelijke eenwording weer tot stand te brengen. Dit lukt echter alleen op gewijde tijden als het Heilig Huwelijk door de farao en de priesteres in de tempel wordt voltrokken.

De benbensteen = zwarte steen van copulatie

Pyramidion uit de zonnetempel van Heliopolis

De fallus van Geb wordt door de Egyptenaren verbeeld door middel van een obelisk. Het bovenste topje van de eerste obelisk was de Benben-steen. Het topje van de obelisk en van de piramiden was verguld of juist van zwart graniet. Dit is de eerste steen of heuvel die oprees uit de diepten van Nu. De god Atoem zat op deze steen of was deze steen. Vanuit deze steen kwam ook de allereerste keer de zon op. Benben zou copulatie betekenen en het versteende zaad van Atoem zijn. (3) Als de rimpelingen die een steen veroorzaakt in het water zo breidde de materie zich uit, met de zwarte Benben steen als epicentrum. Zo bleef deze steen het centrum van de kosmos. Meerdere plaatsen claimden de verblijfplaats van deze steen van het centrum te zijn. Dit kon in de piramide zijn als de per-neter; het huis van de natuur of van de energie. Hierin vond de inwijding plaats om kennis te maken met de rauwe ongevormde oerenergie. Mogelijk in de vorm van een kennismaking met de kracht van de zwarte Benben-steen. Deze steen kon echter ook in het ‘heilige der heiligen’ van de tempel liggen om daar de eerste stralen van de zon op te vangen en te dienen voor inwijding.

De vulva van Nut is te zien als het zwarte gat bij de Poolster, het centrum van de hemel, de plek waar alle sterren omheen cirkelen en de plaats waar de zwarte Benben meteorietsteen vandaan komt. Toen deze steen uit het Nu omhoog rees, viel zij tegelijkertijd uit de hemel, want in het begin was er geen boven en beneden. Boven is beneden en beneden is boven. Dit zwarte gat is de poort waar de gestorvenen doorheen reizen naar de zielenwereld en ook de poort waar de zielen van de sjamanen doorheen moeten om hun inwijding te verkrijgen. Het lijkt er op dat veel oude rituelen bedoeld waren om terug te gaan tot die oerleegte en chaos om daarin nieuwe inzichten te verkrijgen.

Ma’at = de maat der dingen

Slechts buiten het jaar, dus buiten het dagbewustzijn en de creaties van de demiurg was de geboorte mogelijk van de vijf laatste goden: Isis, Osiris, Nephtys, Set en Horus. Zij werden geboren uit Nut tussen de jaren in, in de heilige tussentijd geschapen door de magiër-god Thoth met behulp van maanlicht. Alleen in de periode die behoort bij chaos, nacht en het onderbewuste kan Nut haar kinderen baren! Ware schepping vindt plaats in het donker, het wordt bebroed als een ei en barst open met de eerste zonnestralen van het dagbewustzijn. De chaos en de duisternis zijn geen negatieve krachten zij zijn altijd rondom ons aanwezig en voeden ons, geven ons nieuwe energie, nieuwe inzichten. Wie de balans weet te bewaren tussen orde en chaos, cultuur en natuur, schepping en vernietiging, leven en dood, licht en duisternis etc. die weet ook het evenwicht te bewaren in de schalen van Ma’at. Ma’at is de godin van waarheid en harmonie. Haar weegschaal staat op het stenen platform dat de oorspronkelijke heuvel is van waaruit de wereld is ontstaan. Alleen daar in het exacte middelpunt tussen orde en chaos kan de ziel gewogen worden tegen de veer van Ma’at. Daar neemt zij je de maat. Blijven de schalen in balans dan is je beloning de eeuwigheid.

Abe van der Veen

1) Bij de oude Egyptenaren werd deze bron van overvloed wel afgebeeld als de koe-godin Hathor met haar overvloedige melkstroom. Deze godin werd net als Nut ook wel als nachthemel afgebeeld.

2) Mogelijk begon hier het idee dat  de aanbidding van maan en sterren naakt moest gebeuren. In de meer preutse tijd werd dit soms vervangen door een sterrenbespikkelde mantel zoals te zien is in afbeeldingen van heksen en tovenaars.
Waarschijnlijk is er een etymologische verwantschap tussen naakt en nacht. Men heeft het nog steeds wel over een naakte hemel.

3) Dit is ook de plaats waarop de Bennu of Phoenix-vogel haar ei legt.

 

Leave a Reply