Skip to main content

Wieven als nevelslierten

Wie tegenwoordig vraagt naar de witte wieven zal meestal te horen krijgen dat dit nevelslierten zijn. Deze naturalistische verklaring van een volksgeloof gaat echter dieper dan je denkt. Als je je ogen probeert te focussen op nevel die zweeft over de velden dan zal je merken dat je dat niet lukt. Het heeft geen heldere contouren en verandert continu. Zo kan je oog zich niet scherpstellen en je brein geen objecten waarnemen. Als je op die manier langdurig zal staren naar de nevel wordt het analytische objectieve brein uitgeschakeld en zal het gevoel en de intuïtie de waarneming overnemen! Dit maakt het waarnemen van het bovennatuurlijke zoals elfen en geesten mogelijk. De priesteressen van Avallon zagen voorbij de nevel hun wondereiland. In Drenthe en Twente zag men dan de witte wieven! (1)

Älvalek

Wieven als mistige spookgestaltes

Witte wieven kom je vooral tegen in de ‘Saksische’ gebieden van Nederland: Drenthe, Twente en de Achterhoek. Ook zijn ze gesignaleerd in de Duitse grensgebieden Emsland, Bentheim en Borken. Daar worden ze ‘Nebelhexe’ genoemd. Witte juffers en witte vrouwen vindt je ook in andere delen van Nederland, maar in deze gevallen gaat het meestal om vrouwelijke spookgedaanten gehuld in hun witte doodssluier.  Bij de witte wieven uit het ‘oosten des lands’ is er meer aan de hand. Het ‘wief’ lijkt hier een vreemd amalgaam van heks, elf en spook. Het spookachtige is in ieder geval te zien in hun nevelachtige verschijning. In sommige sagen worden ze gezien als vrouwelijke gedaantes die gezien worden in opkomende mist en in andere sagen is hun lichaam zelfs gemaakt van mist. Ook wordt gezegd dat ze als nevel of mist zweefden over het land. Hun kleding heeft de grijs-witte kleur van nevel. (2)

Witte wieven te vergelijken met elven en kabouters

De benaming en de folklore rond de witte wieven is in verband te brengen met de elfen. Als naam vinden we het terug bij Guinnevere, de vrouw van koning Arthur. Haar oorspronkelijke Welshe naam is Gwenhwyfar. Gwen is wit en hwyf is wijf! Finnabair, de dochter van Mebh – die vaak als koningin der elfen wordt gezien – betekent hetzelfde: witte vrouw. De koning van de elfen is in Wales Gwyn ap Nudd. Waarbij Gwyn weer wit betekent. Alf en alp zijn beide benamingen voor de elfen en betekenen beide wit.  Ook als je de folklore rondom elfen en wieven vergelijkt hebben ze een sterke gelijkenis. Zij wonen net als de elfen van Ierland vaak in de grafheuvels. Zij doen werkzaamheden bij nacht op het boerenland in ruil voor een schotel pannenkoeken, net als de elfen dat doen voor een schotel melk en een stukje brood. Soms stelen ze een mensenkind en leggen er een ‘wicht’ (wisselkind) voor in de plaats. Ook wordt er van beide wezens gezegd dat ze vrouwen die pas bevallen zijn ontvoeren naar hun onderaardse verblijf. (3)
De wieven hebben ook een gelijkenis met de kabouters uit het zuiden van ons land. Ook dezen wonen vaak in grafheuvels en ook zij doen klusjes voor de mensen in ruil voor wat eten. Van beide wezens wordt de sage verteld van de graankorrels die met grote moeite bij een boer naar de graanzolder worden gebracht. Ze worden uitgelachen door de boer. Als ze vervolgens de graankorrels stuk voor stuk weer weghalen, is de boer al zijn geluk en zegen kwijt.

Ängsälvor_-_Nils_Blommér_1850

Wieven als heksen

Er zijn minstens zoveel gelijkenissen in de sagen te noemen tussen witte wieven en heksen: vaak nemen de wieven stiekem ´s-nachts van het bier of van de melk en dat lukt ze ongemerkt doordat ze zelfs door de nauwste kiertjes nog binnen kunnen komen. Ook heksen kennen deze kunst. Ze gingen langs de deuren en vroegen dan om een ‘balkenhaas’. Hiermee bedoelden ze echter een kat. Kregen ze dit heksendier mee, dan braadden ze het en aten het op. Zeker in latere gepopulariseerde versies werden de wieven telkens meer veranderd in lelijke, gemene heksen. (4)

Witte wieven als wijze vrouwen: Becker, Kempius en Picardt

Als we terug gaan naar de oudste bronnen over de witte wieven dan ontstaat er een heel ander beeld: Balthasar Bekker in zijn boek ‘De betooverde wereld’ uit 1691 oppert de verklaring dat wit niet per se voor de kleur van hun gestalte of hun sluier hoeft te staan. Het wit kan ook ‘wittende’ wieven betekenen, zoals ook op te maken is uit het Engelse ‘witty’ en het Nederlandse verwittigen. In dat geval zijn het wetende oftewel wijze vrouwen! (5)

De oudste bron die de ‘witte wieven’ vermeld is het boeteboek ‘Des coninx summe’ uit 1408. In deze vertaling van het Franse ‘Summe le Roy’ voegt de vertaler Jan de Rode enkele lokale geesten aan een opsomming toe, waaronder ook de witte wieven: ‘of dat die witte wive of die varende vrouwen die wiven uten cramen pleghen te leyden’. In deze tekst worden de witte wieven vereenzelvigt met ‘varende vrouwen’. Hierbij gaat het om vrouwen die kunnen ‘varen’ oftewel in de geest kunnen reizen. Verder voeren ze dus vrouwen weg uit hun kraambed. Dit komt ook terug in een tekst van Cornelius Kempius. Hij laat zich behoorlijk negatief uit over de witte wieven in zijn ‘De origine frisiae’ uit 1586. Hij schrijft het volgende:

Rond deze tijd in het verleden waren er in Friesland waarnemingen van helse (huis-) geesten die een holte hadden in een enorme heuvel, die gebouwd was met bovenmenselijk vakmanschap. En daar woonden, zoals de ouden ze noemden, de witte nimfen, of in de taal van de eenvoudige mensen “Witte Wyven”, wezens die schimmig en niet echt waren. Ze waren gewend nachtelijke wandelaars te ontvoeren, zoals herders en ook vrouwen die pas bevallen waren heel vaak mee te nemen naar hun afgrond, vanwaar het geluid van ondergronds gemurmel en het geschreeuw van kinderen te horen was, ook klachten van mensen, en van tijd tot tijd kon je het verbazingwekkende geluid van de zingende muzen horen.’ (6)

Hij vertelt hoe ze hun heuvels door duivelskunsten hebben opgeworpen en hoe ze reizigers ’s-nachts lastig vielen en herders en kraamvrouwen ontvoerden. Dit is een beschrijving die past binnen de strategie van de kerk om al het heidense te demoniseren.

In het boek ‘Antiqueteiten van Drenthe’ uit 1660 van de Drentse dominee Picardt staat een zeer interessante beschrijving van de Witte Wieven. Hierin lijken ze meer op oudtijdse priesteressen dan op geesten, heksen of elfen:

‘Onder de Berghjes, vindt men eenige die ingevallen zijn en voortijds van binnen hol geweest. In wat Landt dat men komt/ soo hoort men alle menschen spreken/ dat die voortijds geweest zijn woonplaetsen der witte Wijven, en de gedachtenisse eeniger harer wercken en seyten is noch soo versch in de memorie van veel grijse hoofden/ als wannerse noch onlangs gebeurt waren.
In wat plaetsen dat men dese wooningen der witte Wijven vindt/ sal men de Ingesetenen eendrachtigh van haer hooren verklaren: dat in sommige deser groote Bergen de witte Wijven hebben gewoont: dat ‘et omtrent dese Berghjes grouwelijck heeft gespoockt: dat men in den selven dickwijls een deerlijck gekrijt/ gekerm en weeklagen van mannen/ vrouwen en kinderen ghehoort heeft: datse by dagh en nacht dickwijls van barende en noodtlijdende vrouwen zijn gehaelt/ en souden die gheholpen hebben/ oock dan wanneer alles desperaat was: datse de superstitieuse menschen souden gewichelt/ haer geluck en ongeluck voor-geseyt hebben: datse gestoolen/ verlooren en vervreemde goederen wisten aan te wijsen waer die schuylden: dat die Landtsaten de selve met groote eerbiediheyt geeert hadden/ als wat Goddelijcks in haer erkennende; dat eenieg Ingesetenen/ by sommige gelegentheden/ in dese Berghjes geweest waren/ en hadden aldaer ongelooflijcke dingen gesien en ghehoort/ maer hadden/ op perijckel van haer leven/ niet een woort mogen spreken; datse snelder waren geweest als eenige creatuyren; dat zy altijd in ‘t wit waren gkleedt geweest/ en wierden daerom niet witte Wijven, maer simpliciter de Witten genaemt.’

Ets_1660_van_Gerrit_van_Goedesbergh_met_witte_wieven_in_grafheuvels

(De afbeelding hierboven is een ets uit het boek van Picardt uit 1660. Je ziet het witte wief als een heidense priesteres afgebeeld die woont in een holle heuvel, omringt door schedels en aanbeden door het primitieve volk.)

Picardt vertelt dat de mensen naar de witte wieven gingen in hun grafheuvels zodat ze daar geholpen konden worden bij bevallingen, om de toekomst te voorspeld te krijgen en om te helpen bij het zoeken naar verloren en verborgen schatten. Dit zijn allemaal typische werkzaamheden voor heidense priesteressen of toveressen. Het is bijzonder om te zien dat de vrouwen in het kraambed nu niet meer ontvoerd worden, maar juist geholpen! Ook Becker zegt dat het volk de witte wieven zagen als geluk brengend.

Ook in de zeventiende eeuw – toen Picardt schreef – werden deze taken nog uitgevoerd door zogenoemde wichelaars, wikkers of waersagers. Echter deze mensen waren allang geen priesteressen meer. In de bronnen die we nu nog hebben gaat het meestal om rond zwervende mannen. Een deel van het ongeletterde volk hechtte nog wel waarde aan hun rituelen en voorspellingen. Maar door de elite werden zij vanwege hun praktijken met de nek aangekeken en naar de rechtbank gebracht als oplichters. (7)
In de late sage van het spinwiefien van de Ekelenberg in Drenthe wordt verteld van een Wikkerse die gestorven was, maar wiens geest nog zat te spinnen op de Ekelenberg. Zij hielp een vrouw die maar geen kinderen kon krijgen. Zij moest ‘s nachts stiekem van de Ekelenberg naar de Reest lopen om daar haar voeten te wassen. Dit moest ze drie nachten volhouden. De vrouw werd ziek, maar toen ze beterde bleek ze zwanger. Ook dit verhaal waarin een wikkerse (wijze vrouw) een wit wief werd is een aanwijzing voor deze connectie. We kennen de sage echter alleen op een literair bewerkte manier. (8)

Witte wieven als priesteressen

De beschrijving van Picardt van het witte wief lijkt sterk op die van de ‘völva’, de priesteres van de oude Germanen. Beiden zijn in het wit gekleed, wonen in of bij de grafheuvels, doen aan spinnen met een spintol en geven voorspellingen. Beiden worden beschuldigd van kattenoffers en van het seksueel verleiden van vreemde mannen. Het wief vraagt om het offer van een kat en eet deze op als een zogenaamde ‘balkenhaze’. De völva draagt handschoenen gemaakt van kattenhuid.
De negentiende-eeuwse folklorist Teenstra zegt over de wieven dat ze mannen die nog laat op pad zijn: ‘als regte succuben aanranden om hen tot de bijslaap aan te sporen, fluisterende psst, psst, st.. st.. hoor reis. Degene die het roosje wil plukken zal – in een overmatig genot – al stuiptrekkend sterven!’ Er wordt beweerd dat de völva ook bekend stond om haar verleidingskunst en om de seksuele riten die ze bedreef om vruchtbaarheid op te wekken. (9) 


Het witte wief als godin

Picardt zegt dat de witte wieven met grote eerbied werden behandeld alsof het volk iets goddelijks in hun erkenden. Als spinsters – al spinnende met hun spintollen – en als bewoonsters van de grafheuvels (en soms hunebedden en andere heilige plaatsen in de natuur) zijn ze goed te vergelijken met de heidense priesteressen die het noodlot voorspelden. Echter in de mythische vorm gaat het hier om de witte of drievoudige Godin van dood en leven, die zij vereerden en in wiens plaats zij optraden. Ook de witte wieven verschijnen meermaals gedrieën. De Godin van de heidenen is ook te vergelijken met de koningin der elfen. Een goede naam voor haar zou Gwenhwyfar zijn, koningin en wit wief tegelijkertijd! (10)

Conclusie

Nu we al deze verschijningsvormen van het witte wief naast elkaar hebben gelegd zou je een keuze kunnen maken. Is zij een spook of nevelflard, heks of elf, godin of wijze vrouw? Wat mij betreft is zij het allemaal tegelijk! Zij is de geest van de wijze vrouw die in de gemeenschap onder andere de relatie met de godin onderhield en daarom soms als haar spreekbuis optrad. Ook na haar overlijden werd ze nog vereerd op de plaatsen waar ze haar waarzeggingen en riten deed: bij de grafheuvels of andere heilige plekken in het landschap. Later werd zij verduiveld en tot heks verklaard. Tegenwoordig kan je haar alleen nog in een ‘tranceachtige’ staat ervaren, bijvoorbeeld door te staren naar nevelslierten in de buurt van een grafheuvel. (11)

Het vervolg met uitleg van het beroemdste wievenverhaal ‘de legende van de witte wieven’, kan je hier lezen: http://www.abedeverteller.nl/witte-wieven-wit-hier-bring-ik-oe-t-spit/

Abe van der Veen

Dit artikel is onderdeel van het boek ‘Witte wieven, weerwolven en waternekkers’. Dit boek is hier te bestellen.

1) Wief is natuurlijk een volkomen neutraal woord voor vrouw in het noorden en oosten des lands, of zelfs liefkozend bedoeld. Zeker niet pejoratief.

2) Beroemd is bijvoorbeeld het verhaal van de witte juffer van Hoog Soeren op de Veluwe. Deze heeft wèl kenmerken van het witte wief. De evenzeer beroemde Kernhemse witte juffer is een duidelijk voorbeeld van een spook..
http://en.wikipedia.org/wiki/White_Lady_(ghost)
Goos, G. – Mist witches 6, 9-10

Er zijn ook ‘weisse Frauen’ in Duitsland en ‘dames blanches’ in Frankrijk. Zij zijn verleidelijke geestgestalten die hun lange haren kammen en mannen verleiden, maar veel meer heb ik niet over deze wezens kunnen vinden.

http://en.wikipedia.org/wiki/Dames_Blanches_(folklore)
http://en.wikipedia.org/wiki/Weisse_Fraue

3) De Alpen slaan dan ook op de witte besneeuwde pieken van dit bergmassief.
In een Twentse sage wordt een vrouw die net een kind gekregen heeft ontvoerd door de witte wieven en gedwongen om puppies te zogen tot ze hele lange borsten heeft gekregen. Ze klaagt haar nood aan een steen op het marktplein in Oldenzaal en wordt uiteindelijk gered.
Sinninghe – Overijssels Sagenboek p. 6-16 (voor wicht als benaming voor wisselkind p. 14)/ Gelders sagenboek 4-7 / Drentsch sagenboek p. 12-16
T. de Haan – Volksverhalen uit Overijssel p.123-133

4) Overijssels Sagenboek p. 11 en 12

Lees ook eens de zeer vermakelijke en mooi geïllustreerde moderne versie van de legende van de witte wieven van G. Groot Zwaaftink. Hierin worden ze beschreven als: ‘heksen met haar op de tanden, bloeddoorlopen ogen, lange vuurrode nagels en grote soepjurken.’ http://www.gerygrootzwaaftink.nl/boeken.html

5) Teenstra – Nederlandse volksverhalen p.92
Balthasar Bekker – De betoverde wereld p. 132-134
Becker vergelijkt ze zelfs met priesteressen.

6) Sinninghe – Drents sagenboek p.13 (op cit. de origine frisiae p. 341 http://books.google.be/books?hl=nl&id=mFhbAAAAQAAJ&q=wieven#v=onepage&q=wieven&f=false)
Goos, Gunivortis – The secrets of the mist witches 64, 72
Kempius schrijft over de negende eeuw n.C. ten tijde van koning Lotharius I.
In een ander vijftiende eeuws fragment wordt het witte wief gelijkgesteld met ‘goede holden’, oftewel goede vrouwen in het gevolg van de godin Holda/vrouw Holle. In de kroniek van Egmond uit 1655 staat een gedicht uit ca. 1450 daar staaat er geschreven over kasteel Egmond: ‘De kostelijke huizen zijn nu als moordkuilen en spelonken, daar wonen nu de witte wijven en de nachtgeesten. (Goos – Mist witches 99)

Des coninx summe uit 1408 van Jan de Rode schrijft het volgende: ‘Of om dat een meer gheloeft, dan hi is sculdich te gheloven, als die waersaghers, of die daerin gheloven of vanden goeden houden of nachte meriën of onghehueren of beelwitten, daer dese oude wive of pleghen te callen, dat si selve wanen dattet waer is, datse op beseme te mote pleghen te riden te roocgate uut, of dat die witte wive ofdie varende vrouwen die wiven uten cramen pleghen te leyden, of alle die toveren of wijchelen of ghelove of hope daer in hebben, want dese doen al dootlike sonde.’
Ook is er een stuk perkament uit de eerste helft van de vijftiende eeuw bewaard gebleven waarin staat: ‘heeft u geloof gehad in de vogelenzang, of aan uw droom, of aan de goede houden of andere wichelingen, of aan de maren of nachtmerien, of aan alven, of aan de witte wiven? (Goos 67)

7) Antiquiteten, pp 69-70. In: Korte Beschryvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteten der provincien en landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe. Waer by gevoeght zijn Annales Drenthiae / Johan Picardt (1660).

Gijswijt-Hofstra – Nederland betoverd o.a. p.72 en via index wichelarij of waarzeggerij vele andere voorbeelden..

8) Poortman, J. – Wattet volk vertelt 17-19

9) http://nl.wikipedia.org/wiki/Volva_(mythologie)

M. Teenstra – Nederlandse volksverhalen (ca. 1850) p. 84 ‘het gebeurt ook meermalen dat zij mannen, die zich laat op pad begeven, als regte succuben, aanranden, om hen tot den bijslaap aan te sporen en die met een vertrouwelijk toefluisteren van psst, psst en st… st…, hoor reis, aan doen, zo dat de aangesprokene bij deze loophoeren te kust en te keur kan gaan, doch ongelukkig hij die het roosje wil plukken, wijl hij alsdan in een overmatig genot, in eenen staat van bewusteloosheid stuiptrekkend sterft.’ Verderop verklaart hij dit wellustig gedrag door te suggereren dat zij de schimmen van bedrogen en verleide meisjes zijn die op deze manier zich proberen te wreken op wellustige mannen.

Het witte wief wordt in het Achterhoeks ook wel een vüleke of vuulke genoemd. Dit woord wordt verklaard als ‘kwaden’ – een soort kwade geest dus –  maar het kan ook te maken hebben met het spinrokken of de sluier van de völva. Gelders sagenboek p. 5

10) Deze schikgodinnen bepaalden door middel van het spinrokken het noodlot. Zij spinnen de levensdraad, vermengen het met andere draden en knippen hem uiteindelijk af.

Als Cuneware staat Guinevere voor vrouwelijke wijsheid. In de Welshe triaden is zij drievoudig en waarschijnlijk een godin. Walker – myths and secrets p.357

In het Drents sagenboek p. 15 wordt verteld dat bij de hunebedden van Wapserveen oude vrouwtjes zitten te spinnen aan gouden spinnewielen. Een boerenknecht plaagde ze en riep: ‘Old wiefien platvoet, komstoe mar oet, as ‘t kwaad doet’. De vrouwtjes zetten hem achterna en gooiden groene botten achter hem aan. Ze troffen zijn paard die sindsdien mank was. Als een van die botten hem geraakt had, was hij dood geweest!

In deze sage kan je een duidelijke associatie lezen met het witte wief en de dood- en noodslotsgodin, die bij sepulchrale plaatsen hoort zoals hunebedden en en grafheuvels..

11) In mijn manier van kijken naar de dingen ben ik meer van het insluiten dan het uitsluiten. meer van het en – en dan het of – of.

Verdere bronnen:

Veluwse sagen – vd Wall Perné

http://en.wikipedia.org/wiki/Witte_Wieven

http://web.archive.org/web/20050414010444/http://geocities.com/reginheim/wittewieven.html

Balthasar Bekker zegt in zijn ‘ Betooverde wereld’ p. 102 uit 1690 het volgende over de witte wieven:

maar van degenen diemen Witte wyven en Stalkeersen noemt.
Daar af plag in voortijden by ons volk veel praats te zijn. Delrius seit, datter seker slag van spook is, dat in de bosschen en beemden,
gelyk juffrouwen in ‘t witt verschynt. Somtyds ook in de stallingen, met brandende
waskeersen, waar af de manen der peerden bedropen worden; die van hen nettekens
gekemd en doorvlogten zijn. Sy worden ook Sibyllen en Nachtjoffers genaamd; en
geseid dat Haband als koninginne over haar gebied. Het volk gelooft, dat de
verschijningen gelukkig zijn: maar word sulks by dese leeraars als oudwyven praat
verworpen, en nochtans de sake self voor waarachtig, of ten minsten gebeurlik erkend.
Ende is by hem p. 215. uit Kornelis van Kempen verhaald, dat in tijde des keisers
Lother (dit was omtrent het jaar 830.) veel van die witte wyven in Friesland waren;
die sich in een hol boven op enen heuvel verhielden, en de herders des nachts van
de kudden, de kinderen uit de wiege haalden, ende in hunne holen sleepten.’ p. 102

Interessant is de connectie tussen de wieven en ‘stalkaarsen’ oftewel dwaallichten. Zij zouden de manen van paarden met gesmolten was van de kaarsen bedruipen en zo doen vervilten. Dit is in de latere folklore meer bekend als een streek van de maren. Ook is de connectie met “haband’ interessant. Zij is Habonde of Abundia de godin van de overvloed. In andere bronnen zijn er vrouwen die in de geest met Habonde meegaan, zij worden vaak gelijk gesteld met heksen.

In Twente werd gezegd dat als het sneeuwde dat dan de witte wieven hun bedlinnen aan het uitkloppen waren, of ze waren aan het werken op hun spinnewielen. Dit doet natuurlijk sterk denken aan vrouw Holle die het laat sneeuwen als haar kussens uitschudt. (Goos 69)

In Drenthe worden de jeneverbesstruiken geassocieerd met witte wieven. De witte wieven zouden in deze struiken wonen. Dit zou je vooral kunnen zien in de schemer en als er mist was. Op zulke tijden durfden de lokale bewoners niet naar de hei te gaan. (Goos 91)

 

 

Join the discussion 5 Comments

Leave a Reply